De stikstofproblematiek speelt steeds vaker een rol in bestuursrechtelijke procedures. Daarbij kan het gaan om de AERIUS-berekeningen, die inzicht geven in de stikstofdepositiebijdrage van een plan of project.
Een recent voorbeeld is de uitspraak van 2 september 2025 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2025:7393). Volgens de ruimtelijke onderbouwing en de AERIUS-berekeningen bij de vergunningsaanvraag zouden de aangevraagde activiteiten niet tot stikstofdepositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied leiden. Volgens omwonenden van de projectlocatie zouden de AERIUS-berekeningen niet juist zijn uitgevoerd en zou er wel degelijk sprake zijn van stikstofdepositie. Zij hebben de voorzieningenrechter mede daarom verzocht om, zolang hun bezwaar tegen de vergunning nog loopt, een voorlopige voorziening te treffen.
Onlosmakelijkheid vervallen
Voor de voorzieningenrechter was relevant dat het criterium uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dat de aanvrager van een omgevingsvergunning onlosmakelijk verbonden toestemmingen in één aanvraag moeten worden aangevraagd, onder de Omgevingswet is komen te vervallen. Aanvragers mogen sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet zelf bepalen welke activiteiten wel of niet gelijktijdig worden aangevraagd.
De vergunninghoudster uit de hiervoor genoemde uitspraak had een vergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit aangevraagd, omdat de aangevraagde activiteiten in strijd waren met het vigerende omgevingsplan. De vergunninghoudster had echter geen vergunning voor een Natura 2000-activiteit, ofwel de natuurvergunning, aangevraagd.
Uitvoerbaarheidstoets
Omdat geen natuurvergunning was aangevraagd, oordeelt de voorzieningenrechter dat de Natura 2000-activiteit in principe buiten de reikwijdte van de verleende vergunning valt. Bij de beoordeling van het toetsingskader voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL), moet het college van burgemeester en wethouders van de gemeente wel motiveren waarom de aangevraagde activiteiten niet op voorhand de uitvoering van de aangevraagde vergunning onmogelijk maken. Dit is de zogenoemde uitvoerbaarheidstoets.
De voorzieningenrechter oordeelt dat in het kader van de uitvoerbaarheidstoets, als AERIUS-berekeningen zijn uitgevoerd, in principe mag worden uitgegaan van de juistheid daarvan, tenzij eenvoudig zonder onderzoek is vast te stellen dat deze (evident) onjuist zijn. Daarbij speelt mee dat de bevoegdheid voor het verlenen van een natuurvergunning meestal bij het college van gedeputeerde staten van de provincie ligt, en niet bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.
Handhavingsverzoek
Alhoewel de AERIUS-berekeningen volgens verzoekers werden betwist, zou het volgens de voorzieningenrechter te ver gaan om die berekeningen uitgebreid te beoordelen. Het blijft dus nog de vraag wanneer dan wel sprake zal zijn van evident onjuiste AERIUS-berekeningen.
De voorzieningenrechter geeft aan verzoekers nog mee dat zij de juistheid van de AERIUS-berekeningen ter discussie kunnen stellen door het indienen van een handhavingsverzoek bij, meestal, het college van gedeputeerde staten van de provincie. Op die manier zou het stikstofprobleem kunnen verschuiven van het vergunningsspoor naar het handhavingsspoor.